< vorige
Zonnewijzertypen
volgende >

19. Antieke en canonieke uren

Tot de tijd dat poolstijlzonnewijzers hun intrede deden rond 1300 waren de antieke, ongelijke of temporele uren in gebruik. Die verdeelden de lichte dag, van zonsopkomst tot zonsondergang, in 12 gelijke delen. 's Zomers was een antiek uur langer, 's winters korter dan een modern klokuur; vandaar de naam 'ongelijke uren'. Ook de nacht werd in 12 ongelijke uren verdeeld; het etmaal bestond daarmee - net als nu - uit 24 uren, zij het van ongelijke lengte. Alleen tijdens de equinoxen waren de dag- en de nachturen even lang, en dus even lang als een modern uur.

Voor de nachtelijke tijdmeting werden waterklokken (clepsydra), kaarsen, olielampen en/of zandwijzers gebruikt.

Antieke uren werden in elk geval al door de Babyloniƫrs gebruikt, wat overgenomen is door de oude Grieken en via hen door de Romeinen. Zonnewijzers voor antieke uren gebruiken altijd de schaduw van een nodus om de tijd te wijzen. Antieke zonnewijzers waren vaak aangebracht in een halve (hemisferium) of nog verder afgeknotte holle bol of holle kegel (hemicyclium). Scaphe is de verzamelnaam voor holle zonnewijzers. Maar er kwamen ook horizontale en verticale zonnewijzers voor.


Replica van een hemisferium. Het wijst het vierde antieke uur, rond het zomersolstitium.



Een hemicyclium stond in de openbare ruimte vaak op een pilaar. Het wijst hier het einde van het zevende uur.


Antieke uren worden ook wel bijbelse of joodse uren genoemd. In de gelijkenis van de werkers in de wijngaard (Mattheüs 20) worden er "te elfder ure" nog arbeiders ingehuurd. Een uur voordat de dag, en dus de arbeid, ten einde liep. Een uitdrukking die we nog steeds gebruiken.

In de Middeleeuwen was de Kerk een belangrijke maatschappelijke factor. Daar werden de zeven canonieke gebedsuren (horen of getijden) in acht genomen, volgens de kloosterregel van St. Benedictus. De gebedstijden waren aan antieke uren gekoppeld: priem op het begin van het eerste uur, terts op het derde, sext het zesde, none het negende, vespers het elfde en de completen op het twaalfde uur, bij zonsondergang. De metten werden op het achtste nachtuur gebeden. Met het gebruik van canonieke zonnewijzers kwamen de canonieke horen wat los te staan van de antieke uurindeling.

Canonieke zonnewijzers bestaan uit een halve cirkel op een (ongeveer) op het zuiden georiƫnteerde muur, met een staaf loodrecht op de muur in het middelpunt. De halve cirkel was doorgaans in vier, zes, acht of twaalf sectoren verdeeld. Soms werden met een dwarsstreepje of letter het derde, zesde en negende canonieke uur gemarkeerd.

< vorige volgende >